Berichten
Jongst gedateerde halsgevel
Kalverstraat 114
Het afgelopen jaar kreeg een 17de-eeuwse halsgevel in de Kalverstraat, op nr. 114, zijn geveltop terug. De prachtig gebeeldhouwde top was er al in 1937 afgehaald en vervangen door een stenen attiek. In opdracht van de eigenaar, die diverse winkelpanden bezit, liet Kees Doornenbal de top opnieuw hakken door een Spaanse beeldhouwer. De reconstructie vormde een onderdeel van de renovatie van het winkelcomplex waarvan onder meer ook het grote buurpand deel uitmaakt.
Dat buurpand op nr. 116-118 had een glazen vliesgevel uit de jaren 1980, maar daarachter bleek het pand ontworpen door architect Gerard Loogman nog aanwezig te zijn. De glazen vliesgevel werd verwijderd en vervangen door een reconstructie van de koperen gevel uit 1931. Het is een voorbeeld van de moderne architectuur, die niet erg populair was bij de vooroorlogse welstandscommissie, omdat het geen Amsterdamse school-architectuur was en niet passend in het Amsterdamse stadsbeeld werd gevonden. Over deze reconstructie is al geschreven in het Cuypersbulletin (1). De herplaatsing van de 17de-eeuwse geveltop bleef echter tot nu toe onopgemerkt.
Reconstructie is in het huidige restauratiebeleid in principe toegestaan, mits er betrouwbare informatie over de oude toestand van het bouwwerk bestaat én er geen authentieke substantie verdwijnt die het behouden waard is. Over de attiek uit de jaren dertig oordeelden de het bureau Monumenten en Archeologie en de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) dat deze 'zonder toegevoegde waarde' was. Van het pand van Loogman bestonden de ontwerptekeningen nog, maar dat was niet het geval bij het 17de-eeuwse pand. Gelukkig stonden er wel een tweetal scherpe vooroorlogse foto's op de Beeldbank van het Stadsarchief. Het fronton van de geveltop was echter niet bekend, want dat ontbreekt op de oude foto's. Er is gekozen voor een segmentvormig fronton zoals dat veel voorkomt bij dergelijke halsgevels.
Voor de detailleringen heeft Kees Doornenbal zich laten inspireren door vergelijkbare toppen met dezelfde architectuur. Zo is het profiel van het lijstwerk gebaseerd op een pand aan de Nieuwezijds Kolk, waarvan zich nog opmetingstekeningen in het archief van het Bureau Monumentenzorg bevonden. Ook heeft Doornenbal gekeken naar een pand op de Zwanenburgwal dat volgens hem ook een nogal vlak reliëf heeft. En hij maakte gebruik van het Digitaal Grachtenboek om panden uit dezelfde bouwperiode te vinden.
Doornenbal reisde naar Spanje om de beeldhouwer te ontmoeten en toezicht te houden op de reconstructie. De beeldhouwer bleek te wonen in een dorp van steenhouwers naast een berg waar het natuursteen werd gedolven: geen zandsteen, zoals van oudsher gebruikelijk in Amsterdam, maar kalksteen, wat een goed alternatief is (2).
Behalve de geveltop zijn ook de twee 'oeils-de-boeuf' (ossenogen) teruggebracht. In deze gebeeldhouwde zoldervensters zijn de initialen C.J.D. (van Doornenbal) en het jaartal 2019 aangebracht, zodat latere generaties architectuurhistorici niet op het verkeerde been worden gezet. Aan het kapiteel zijn de drie Amsterdamse kruisjes toegevoegd; dat vonden ze leuk in Spanje.
De gevel was overigens bedekt door dikke verflagen, waardoor je het metselwerk niet meer kon zien. Die verflagen zijn eraf gehaald, wat altijd een zeker risico met zich mee brengt. Want wat tref je daaronder aan? In de gevel werden wel sporen van verbouwingen gevonden, maar die bleken niet hinderlijk te zijn. Het metselwerk van de gevel is voortgezet in de nieuwe halsgeveltop, in kruisverband met klezoortjes - zoals het hoort. Daarvoor zijn oude handvorm-bakstenen gebruikt. Om het kleurverschil tussen oud en nieuw metselwerk te maskeren is de hele gevel geolied in gepigmenteerde lijnolie. Doornenbal heeft dat zelf gedaan en was dagenlang op de steiger te vinden. De kalkstenen onderdelen zijn zoals gebruikelijk in een Bentheimer-kleur geschilderd.
Niet alleen de top, maar ook de pui is gereconstrueerd: een laat-19de-eeuwse houten winkelpui. Voor het beeld is dat niet onbelangrijk, want daardoor is de individualiteit van deze panden teruggebracht en de schaalvergroting over de drie panden ongedaan gemaakt, ook al gaat het in werkelijkheid om één winkelcomplex.
Achter deze prachtig herstelde gevel is de 17de-eeuwse kern van het pand nog aanwezig. Dat vormde de reden voor het herstel van de kap, die direct aansluit op de teruggebrachte geveltop . Deze kap werd met spanten, dus op de oude wijze, gereconstrueerd. Het pand loopt door tot aan de Gedempte Begijnensloot 3-5. De achtergevel daar was wit geschilderd, maar heeft nu een steenkleur gekregen.
Deze restauratie bewijst dat het voor exploitatie geschikt maken van panden niet altijd ten koste hoeft te gaan van deze panden.
Reconstructie is in Amsterdam bij de toezichthoudende instanties (MenA en RCE) niet populair, omdat het terugbrengen van een oudere toestand als een vorm van geschiedvervalsing wordt gezien. Er worden immers bouwperioden ongedaan gemaakt en uitgewist. Wie oude gebouwen in de eerste plaats als bouwhistorische documentatie ziet, zal het verlies aan authentieke substantie altijd betreuren (3). Maar uit deze en andere voorbeelden blijkt dat er sinds enkele jaren een andere wind waait in Amsterdam (4). Tien jaar geleden was dit project vermoedelijk niet goedgekeurd. Hierbij werkte zeker ook mee dat de betrokken architect het vertrouwen geniet van de instanties. Hij had voor de herbouw van de panden Eerste Oosterparkstraat 88-126 van Stadgenoot de prestigieuze Amsterdamse Nieuwbouwprijs gekregen, een publieksprijs voor de mooiste nieuwbouw in de stad. Deze prijs geeft ook aan dat dit initiatief breed wordt gewaardeerd. Doornenbal spreekt overigens liever over 'historisch verantwoord bouwen' dan over 'historiserend bouwen'. Het gaat immers om ambachtelijk werk en de kwaliteit daarvan is vaak groter dan van hedendaagse bouwwerken met baksteenprint of op beton geplakte steentjes.
Architectenbureau Rappange, waaraan Doornenbal sinds 1996 leiding geeft, is het bureau van Henk Rappange jr. en heeft een lange traditie op het gebied van restauratie en herbouw van oude gebouwen, die teruggaat op de naoorlogse wederopbouwperiode in de Amsterdamse binnenstad en zelfs nog daarvoor. Henk Rappange sr. had het bureau op zijn beurt in 1951 overgenomen van architect Jan de Meijer, die beroemde restauraties op zijn naam heeft staan, zoals het Huis aan de drie Grachten op de Oudezijds Voorburgwal hoek Grimburgwal, de Drie Hendricken aan de Bloemgracht en In de Lompen in de Nieuwebrugsteeg. Na de oorlog heeft het architectenbureau Rappange vele panden herbouwd, zoals het pand Reestraat hoek Keizersgracht, die zelfs professionele monumentenzorgers bedotten. Ook de herbouw van de panden van Stadsgoed in de Vijzelstraat kreeg lovende kritieken (5).
Voetnoten
(1) Gerrit Vermeer. 'Een glimp van het vergeten oeuvre van architect G.A.M. Loogman. Cuypersbulletin 24-04 (2019): p. 6-19
(2) Er zijn meer nieuwe geveltoppen in kalksteen gemaakt. Zo hakte Tobias Snoep in 1999 de nieuwe halsgevel van Kalkmarkt 7 in Frans kalksteen.
(3) Zie bijvoorbeeld: Gabri van Tussenbroek. 'Reconstructie en verzet. Over materiële authenticiteit'. Bulletin KNOB, 119-4 (2020): p. 10-15.
(4) Het keerpunt is exact te dateren, namelijk met de komst van een nieuwe versie van de welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam in 2013. Zie: https://www.amsterdamsebinnenstad.nl/nieuws/welstandsnota.html
(5) Zie: Vincent van Rossem. 'Cum laude'. Binnenstad 223/224 (okt. 2007).
(26 december 2020)