Hollands Classicisme
Rond 1630 keerden architecten als Jacob van Campen terug van studiereizen in Italiƫ en ontwikkelden onder invloed van hun indrukken en de meegenomen Italiaanse traktaten een veel strakkere bouwkunst dan de Hollandse renaissance. Nog steeds was de architectuur gebaseerd op de klassieke oudheid, maar is er een streven naar strengheid en monumentaliteit. Er werd gezocht naar eenvoudige maatverhoudingen, waaraan een klassieke vormentaal met zuilen, pilasters, lijsten en frontons werd toegevoegd, waardoor de gevels aan tempels doen denken. De klassieke pilasters (platte zuilen) werden volgens een streng patroon geordend: Dorisch, Ionisch, Korinthisch, Composiet, waarbij elke orde zijn eigen verhoudingen en karakter heeft en er ook onderling sprake was van maatverhoudingen. In Amsterdam werd Korinthisch vaak boven Composiet geplaatst, naar de Italiaanse architect Vincenzo Scamozzi die in Amsterdam zo populair was, dat de hele oplage van zijn traktaat was aangekocht en zelfs de koperplaten zich in Amsterdam bevonden.
Het Paleis op de Dam is het belangrijkste voorbeeld dat veel werd nagevolgd. We vinden het Hollands Classicisme ook veel bij Amsterdamse grachtenhuizen, vooral van de architect Philips Vingboons die er ook in slaagde de klassieke vormentaal toe te passen op het smalle Amsterdamse grachtenhuis (zie bijv. Keizersgracht 319). Ook hij werd veel nagevolgd, zelfs zoveel dat we kunnen spreken van 'aannemers-classicisme'.
De laatste fase van het Hollands Classicisme, vanaf ca. 1665, die de strakke stijl wordt genoemd, wordt echter gekenmerkt door de afwezigheid van zuilen, pilasters en frontons. Adriaan Dortman leidde deze nieuwe periode in, alhoewel ook Philips Vingboons al vlakke gevels toepaste. De architectuur wordt dan nog geheel bepaald door de ritmische indeling van de vensters, maar er is wel nog sprake van een kroonlijst, zelfs met een attiek of balustrade daarop.
Zie ook deze introductietekst:
Laatste wijziging: april 2020