Berichten
Monumentenbescherming bestaat 80 jaar
De wettelijke bescherming van monumenten bestaat in ons land 80 jaar. Op 21 mei 1940 werd een noodwet ondertekend door de Nederlandse generaal Winkelman (1876-1952), opperbevelhebber van land- en zeemacht. Hij had op 15 mei 1940 de capitulatie van ons land getekend. Twee dagen daarvoor had hij van de naar Engeland uitgeweken regering het regeringsgezag in Nederland gekregen. De ambtenaren moesten vanaf dat moment naar de aanwijzingen van Winkelman handelen. Na de overgave werd een Duits bestuur ingesteld, geleid door een Reichskommissar, de Oostenrijker Arthur Seyss-Inquart (1892-1946), maar hij werd pas op 29 mei 1940 in Den Haag geïnstalleerd. In de tussenliggende tijd nam Winkelman nog enkele belangrijke besluiten. Op 21 mei 1940 tekende hij het besluit Wederopbouw I. In artikel 4 van dit besluit werd bepaald dat werken en gebouwen die als monument waren aangemerkt niet mochten worden "gesloopt of veranderd" dan na voorafgaande toestemming van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg (de voorloper van de gelijknamige Rijksdienst).
De vanaf dat moment beschermde monumenten betroffen de bouwwerken die door de Rijkscommissie waren geïnventariseerd. De in 1903 bij Koninklijk Besluit opgerichte Rijkscommissie had de taak gekregen een lijst van de Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst op te stellen. In 1928, een kwart eeuw later dus, was deze lijst gereed, wat de aanleiding vormde voor de koningin in de Troonrede een Monumentenwet aan te kondigen. Die was er echter in 1940 nog niet. Voor Amsterdam ging het om 3.904 particuliere gebouwen voornamelijk woonhuizen, 93 gebouwen van liefdadigheid, wetenschap en kunst, 37 kerkelijke gebouwen, 8 wereldlijke openbare gebouwen, 7 bruggen, sluizen en gedenktekens, 5 molens en 1 verdedigingswerk (zie het Amsterdamse deel van de door de Rijkscommissie uitgegeven Voorloopige Lijst der Nederlandsche Moumenten van Geschiedenis en Kunst). Vermoedelijk was echter in 1940 al een groot gedeelte van de in 1928 geïnventariseerde monumenten gesloopt en verdwenen. Ook in de oorlogsjaren, vooral in de hongerwinter van 1944/45, zouden nog een groot aantal monumenten, vooral in de Jodenbuurt, gesloopt worden.
Het besluit van Winkelman is lang van kracht gebleven. In 1945 werd de wet in een Koninklijk Besluit herbevestigd. Pas in 1961 werd de noodwet vervangen door de eerste echte Monumentenwet. De meeste andere landen waren ons al voorgegaan, Griekenland al in 1834. Een paus kan genoemd worden die de eerste monumentenwet afkondigde: Pius II vaardigde in 1462 een edict uit, waarbij werd verboden om antieke gebouwen of ruïnes af te breken of te beschadigen. Zo bezien is Nederland min of meer de hekkensluiter. In 1970 werd het eerste rijksmonumentenregister ingesteld met de aanwijzing van wat er nog over was van de vóór de oorlog al geïnventariseerde monumenten. OZ Achterburgwal 19 is rijksmonument nummer 1 en daarna volgt alfabetisch de rest van de toenmalige lijst.
Het begin van de wettelijke monumentenbescherming in 1940 valt ook min of meer samen met de eerste daadwerkelijke ambtelijke monumentenzorg. De nationaal-socialistische ideeën over de "volkseigen" cultuur betekende in de jaren van de Duitse bezetting meer bestuurlijke aandacht voor de monumentenzorg, die vóór de oorlog nog vrijwel het terrein was van particuliere organisaties als de Vereniging Hendrick de Keyser en particuliere initiatieven als de Commissie voor het Stadsschoon. De overheid vond toen nog dat een regelgevend kader in strijd was met het eigendomsrecht. Tijdens de Duitse bezetting speelde dat niet meer. NSB-wethouder Jan Gratama (1877-1947) richtte op 28 mei 1943 de gemeentelijke afdeling Monumentenzorg op, een onderafdeling van de afdeling Gebouwen van Publieke Werken, die als Bureau Monumentenzorg bekend werd. Gelijktijdig met het instellingsbesluit werd de gehele oude binnenstad tot monument verklaard - een besluit dat wel door de Bond Heemschut maar niet door het Genootschap Amstelodamum werd gesteund. Als directeur werd architect E.P. Messer aangesteld, de tweede man was architect J. Leupen, eveneens een monumentenzorger van het eerste uur. In de oorlogsjaren vonden enkele restauraties plaats. Zie bijv. Oudeschans 39 dat door Jan Gratama werd gerestaureerd en Bloemgracht 87-89-91, Prinsengracht 2-4 en OZ Voorburgwal 14 die door de Vereniging Hendrick de Keyser werden gerestaureerd. De afdeling heeft zich echter vooral beziggehouden met het gedetailleerd laten uittekenen van gevels van monumenten, voor het geval de stad zou worden gebombardeerd. Het Genootschap Amstelodamum, dat in de oorlogsjaren actief bleef, had hierop aangedrongen (zie het nieuwe Jaarboek over de bezettingsgeschiedenis van het genootschap). Een dertigtal werkloze architecten bracht hele gevelwanden in tekening. De tekeningen bevinden zich tegenwoordig in het Stadsarchief Amsterdam (zie bijv. de opmetingstekening van Herengracht 436). Het zijn buitengewoon fraaie en zeer gedetailleerde tekeningen.
De 'foute' start van de hoofdstedelijke monumentenzorg heeft mogelijk bijgedragen aan de late heroprichting van het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg, namelijk pas op 15 september 1953, nu als zelfstandig onderdeel van de Dienst der Publieke Werken. Het bureau heeft belangrijk bijgedragen aan de 'wederopbouw' van de Amsterdamse binnenstad in de naoorlogse decennia, onder meer door restauraties te begeleiden en zelfs uit te tekenen. Het werd in 1999 door wethouder Guusje ter Horst opgeheven en vervangen voor de onder de Dienst Ruimtelijke Ordening geplaatste afdeling bureau Monumenten en Archeologie. Bij die reorganisatie verdwenen zowel de Tekenkamer als de monumenteninspecteurs. Een symbolische maar ook feitelijke afsluiting van de 20ste eeuw. In 2003 werd het 50-jarig bestaan van het bureau gevierd, waarbij het bestaan van de voorloper uit de oorlog min of meer werd genegeerd. Men wilde daar begrijpelijkerwijze liever niet aan herinnerd worden. De reorganisatie van 1999 werd niet in de feestbundel genoemd.
(10 juni 2020)