Home Binnenstad Objecten Afbeeldingen Berichten Contact

Jacob de Wit (1695-1754)

Jacob de Wit (1695-1754) was één van de belangrijkste kunstenaars uit de 18de eeuw. De belangrijkste werken die De Wit heeft gemaakt zijn in volgorde van belangrijkheid: de 'zolderstukken' (plafondschilderingen), de grisailles, de 'zaalstukken' en tenslotte altaarstukken. Hij behoort met Jan van Huysum en Cornelis Troost tot de topschilders uit het 'galante tijdperk'. De decoratieve interieurkunst behoort tot een traditie die zijn wortels in de 17de eeuw heeft. De classicerende stijl van De Lairesse raakte in de mode, ten koste van het sober realisme van de Hollandse kunst. De Wit ontwikkelde de ideeën verder die De Lairesse had opgetekend in zijn Groot Schilderboeck (1707). De luchtige voorstellingen van De Wit gaven het verheven idioom van zijn voorgangers een speels Rococo element die doet denken aan de Franse Rococo-meesters Boucher en Fragonard. De figuren zijn niet meer volplastisch zoals bij Rubens, maar eerder bevallig en gratieus. De sfeer van het geheel is luchtig. De opdrachtgevers stonden ervoor in de rij, aanvankelijk alleen de katholieke elite, maar al snel iedereen.

Jacob de Wit werd op 19 december 1695 gedoopt in het 'Vrede Duifje', een kleine schuilkerk in de Kerkstraat bij de Spiegelstraat. De ouders waren Christiaan de Wit en Annetien Slootmans. Hij was de zesde van acht kinderen uit hun huwelijk. De helft daarvan is jong gestorven. De vader was wijnkoper uit Gorinchem en kreeg het poorterschap op 21 januari 1700. Erg rijk werd hij niet. Van 1700 tot 1705 was hij tapper. Jacob zou in de leer zijn gewest bij Albert van Spiers. Op 14-jarige leeftijd ging hij naar Antwerpen op uitnodiging van een oom waar hij een grondige kunstopleiding kreeg. Op 18-jarige leeftijd was hij meester. Hij wilde graag naar Rome, maar zijn oom vond hem daarvoor te jong. In Antwerpen kon hij in ieder geval vele voorbeelden van bekwame meesters bestuderen. We weten dat Jacob de 36 plafondstukken van Rubens en zijn leerling Van Dijck in de Jezuïetenkerk (thans de St.-Carolus-Borromeuskerk), het eerste belangrijke voorbeeld van een illusionistisch plafond op grote schaal in het noorden met verkortingen bij de putti, etc, heeft bestudeerd: in 1711/12 legde hij de figuren van die stukken vast in een serie tekeningen. Dankzij deze tekeningen weten we hoe de plafonds eruit zagen want op 18 juli 1718 brandde de kerk af en gingen Rubens’ zolderstukken verloren. Van Jacobs tekeningen, die opeens kostbaar waren geworden, werden nu als gravures uitgegeven. De uitgave is belangrijk omdat het de eerste werken van De Wit betreft die tegelijk zijn beïnvloeding door Rubens en Van Dijck laat zien. Typische kenmerken van zijn hand als de vlezige geledingen, puntige vingertoppen, de van onderen bekeken oogleden, de behaagzieke mondhoeken, de schaduw onder de neus gereleveerd met de scherpe neusgaten, etc., zijn toen tot stand gekomen. Zijn aandacht voor Rubens' plafondschilderingen tonen aan dat De Wit ook een commercieel inzicht had: hij begreep waar in Amsterdam de vraag naar uit ging.

In 1715, op 20-jarige leeftijd, keerde Jacob in Amsterdam terug en kreeg meteen vele opdrachten. Hij was een voortzetter van Lairesse's trant en werkgebied. De Wit heeft dat op zijn beurt weer voortgezet, maar op een geheel eigen wijze. Op 20 februari 1720 werd hij ingeschreven als poorter, wat nodig was omdat zijn vader dat pas werd nadat hij was geboren. Op 2 november 1724 huwt hij, als wees wonende in het Burgerweeshuis, de 21-jarige Cornelia Leonora van Neck (dochter van Maria Spijker en Cornelis van Neck), wonende aan de Oudeschans. Zijn eerste maecenas was de pastoor van de Mozes en Aäronkerk, pater Aegidius de Glabbais. Voor de kerk en voor de pastorie maakte De Wit wand- en plafondbeschilderingen. Nadat De Wit in de katholieke kerken had laten zien wat hij kon, kreeg hij zijn eerste opdrachten van katholieke particulieren. Zijn eerste bekende zolderstuk is gemaakt voor het buiten in de Beemster van Jacob Cromhout van Nieuwerkerk in 1717 (waarvan nog slechts een ontwerptekening resteert). De plafondschilderingen in het Cromhouthuis aan de Herengracht 366 is nog steeds in situ aanwezig. Ze maakten hem in één klap beroemd. Al spoedig werkt hij ook voor opdrachtgevers uit andere kringen, bijvoorbeeld David Mattheus de Neufville (1720). Spoedig heeft hij landelijke bekendheid als de beste plafonnier van ons land en neemt hij opdrachten aan in Den Haag, Haarlem, Leiden en Rotterdam. Rond 1740 is er een grote vraag naar De Wits werk. In 1742 is zijn jaarlijkse inkomen zo'n 4000 gulden, hetgeen hem de meest verdienende kunstenaar van Amsterdam in deze periode maakte.

Van Jacob de Wit is veel materiaal bewaard gebleven, ook vele voorstudies. Hij documenteerde zijn eigen werk. Op de achterzijde van ontwerpen voor uitgevoerde projecten schreef hij de datum en de naam van de opdrachtgever. Composities die naar eigen inventie waren opgezet, werden aan de voorzijde gesigneerd met 'inv(eni)t', aangevuld met 'F(ecit)' wanneer ze ook waren gerealiseerd. Bijvoorbeeld: 'JdWit F & invt 1716', dus door De Wit uitgevonden en gerealiseerd in 1717. Veel ontwerptekeningen zijn bewaard gebleven, veel meer dan zijn gerealiseerde werk. De Wit bewaarde zijn composities zorgvuldig. Zo kon hij snel weer iets nieuws bedenken en maken en hij deinsde daarbij niet terug voor hergebruik van succesvolle onderdelen. De tekeningen vormen een belangrijke informatiebron over zijn oeuvre. Behalve voorstudies maakte De Wit ook tekeningen die kennelijk bestemd waren voor de portefeuilles van verzamelaars. Echter, reproductietekeningen die voor veel kunstenaars een welkome bijverdienste waren, ontbreken bij Jacob de Wit.

In totaal heeft De Wit meer dan 50 plafondstukken gemaakt. Helaas zijn veel werken van De Wit uit Amsterdamse huizen verkocht en verdwenen. De belangrijkste nog bestaande plafondstukken van Jacob de Wit in Amsterdam, in chronologische volgorde, zijn:

  • Herengracht 366, Goden en tekens van de Dierenriem, gesigneerd en gedateerd 1718, i.o.v. Jacob Cromhout, in de zaal. Vroegste plafondschildering van Jacob de Wit in Amsterdam.
  • Herengracht 474, Plafondschildering met verschillende putti in de wolken, gesigneerd en gedateerd 1721. Het kleine plafondstuk bevindt zich bovenin het trappenhuis en is waarschijnlijk verplaatst (en verkleind?) uit één van de zalen.
  • Herengracht 168, Eerbetoon aan Flora, gesigneerd en gedateerd 1729 (voorkamer), en De Deugd bezoekt een Bacchusfeest, 1730 (achterkamer), in opdracht de weduwe Maria Luyken. Van de beide plafonds kennen we de ontwerptekeningen, terwijl de modellen in De Wits nalatenschap waren. De voor- en achterkamer zijn nog geheel compleet, inclusief de zaalstukken (behangsels) en bovendeurstukken.
  • Herengracht 476, Aurora en Diana (De Dageraad verdrijft de Nacht), 1730, in de rechter-achterkamer, in opdracht van de doopsgezinde Dirk van Lennep Dirkszoon. Het betreft een allegorische voorstelling met links Aurora, de godin van de dageraad, rechts Diana, godin van de jacht en maangodin. Verder zijn er titanen, putti en nimfen uitgebeeld. Van dit plafondstuk bestaat nog een olieverfmodel. Aan beide zijden van het plafondstuk is een grisaille in medaillon aangebracht, een portret van Diana en Apollo. De vier hoekstukken bevatten grisailles van de vier seizoenen.
  • Keizersgracht 401, Apollo tronend op de wolken met Minerva en de negen muzen, ca. 1730, in de zaal, in opdracht van Dirk van der Meer. Plafond was verwijderd en werd bewaard in het Rijksmuseum, maar is teruggekeerd op de oorspronkelijke locatie. Apollo is afgebeeld als zonnegod met Minerva omringd door de muzen.
  • Keizersgracht 604, Apollo met musicerende muzen, ca. 1730 (?), in het hoofdvak tussen balken met drie grote en twee kleine vakken, ongedateerd, in opdracht van Agneta Bode-Bruyningh, overleden 1731, of de latere bewoner Mr. Jan Ham van den Ende. Een bijbehorend schouwstuk is in de oorlogsjaren geroofd.
  • Herengracht 475, De ontvangst van Callisto (of: Diana keert terug van de jacht), gesigneerd en gedateerd 1731, in de linker-achterkamer, in opdracht van Petronella van Lennep de Neufville. Een aantal goden op de Olympus, maar wat stelt het voor? Sommigen denken dat Diana terugkeert van de jacht, anderen dat de ontvangst van Callisto is uitgebeeld. Callisto was een nimf van Diana. De nimfen worden geacht net zo kuis te zijn als Diana zelf, maar Callisto is verleid door Jupiter. Toen Diana zag dat zij zwanger was, veranderde ze haar in een beer en stuurde ze honden op haar af. Jupiter redde haar. Hiervan bestaat een olieverfmodel.
  • Herengracht 479, De opneming van Callisto in de hemel, gesigneerd en gedateerd 1731, in opdracht van Mr. Pieter Pels. Callisto en haar zoon Arcas worden de hemel ingetrokken door Jupiter. De vier hoekstukken in grisaille waarop de vier seizoenen zijn uitgebeeld.
  • Herengracht 170, Flora en Zephyr, 1735 (voorkamer), drie stukken aangebracht tussen de balken, in opdracht van Nicolaas Hasselaer en zijn vrouw Anna Pancras. Het middenstuk toont Flora en haar echtgenoot Zephyr, de milde westenwind die de lente brengt, met daarnaast nimfen en putti. Aan weerszijden bevinden zich stukken met medaillons in grisaille die de Voorzichtigheid en de Gerechtigheid (twee kardinale deugden) uitbeelden. In de voorkamer bevinden zich tevens twee bovendeurstukken van De Wit.
  • Herengracht 609, Apotheose van Flora, 1744, in opdracht van Gerrit Hooft, is in 1928 geveild en niet langer in situ aanwezig, maar de vier hoekstukken bevinden zich tegenwoordig in Keizersgracht 319.
  • Herengracht 250, Goden in het luchtruim, 1744, in opdracht van weduwe Joan Gilles-De Surmont gaf, geplaatst door haar zoon Mr. Philip Gilles. De uitbeelding van Flora, Venus en een spade in de hand van een man kan op de lente wijzen. De vier hoekstukken in grisaille verbeelden de seizoenen. Het plafondstuk, samen met een boezemstukje, was uit het pand verwijderd en is te zien geweest in een stijlkamer in het Stedelijk Museum. De huidige bewaarplaats is het Museum Willet-Holthuysen, Herengracht 605 (in de Blauwe Kamer, rechts-voor).
  • Herengracht 468, Flora en Zephyr, 1746, en Bacchus en Ceres, gesigneerd en gedateerd 1747, in de twee zalen aan de tuinzijde, in opdracht van Cornelis Munter en zijn vrouw Margaretha Cornelia van de Poll. De zalen in late-Lodewijk-XIV zijn goed bewaard gebleven. In één zaal zijn maar liefst 14 werken van De Wit te zien. Het plafondstuk toont Flora en Zephyr temidden van nimfen en putti. Niet alleen het plafondstuk, ook twee deurstukken, een boezemstuk en 10 grisailles werden gemaakt (in totaal 14 kunstwerken). In de zaal daarnaast is een tweede plafondstuk, uit 1747, met de ontmoeting tussen Bacchus en Ceres. Bacchus kan de herfst personifiëren en Ceres de zomer. Ze zitten op de wolken en zijn omringd door figuren en putti. Hier bevindt zich ook nog een bovendeurstukje en een boezemstukje. Er zijn van deze suite ontwerptekeningen bewaard gebleven.
  • Herengracht 440, Apollo en de vier seizoenen, 1750, in opdracht van Pieter van de Poll. Laatste plafondstuk van Jacob de Wit, nog aanwezig in Amsterdam, echter niet meer in situ, maar in Herengracht 366 (zodat zich in dit huis zowel de vroegste als de laatste plafondschildering aanwezig is). Er bleef ook een ontwerptekening bewaard.

In 1741 kochten Jacob de Wit en zijn vrouw Cornelia Eleonora van Neck twee naast elkaar gelegen huizen aan de Keizersgracht; zij gingen wonen in (Jacob tot zijn dood in 1754) in Keizersgracht 385 en verhuurden Keizersgracht 383. In één van de kamers van zijn woonhuis exposeerde De Wit een deel van zijn aanzienlijke kunstcollectie. Hij bezat ongeveer 200 schilderijen en zo'n 800 meestal Vlaamse en Italiaanse tekeningen. Achter zijn woonhuis stond zijn atelier. In zijn schilderijencollectie zaten diverse werken van Rubens, Van Dyck en Jordaens en ook enkele werken van tijdgenoten als Jan van Huysum en Cornelist Troost. Achter het huis stond het atelier van De Wit.

De Wit heeft in Amsterdam een zeer belangrijke rol gespeeld. Staring schrijft dat hij "een alleenstaand voorbeeld van wat aanleg, ijver en gelukkige omstandigheden van tijd en plaats vermogen, maar ook van de beperkingen die tijd en plaats opleggen". Slechts éénmaal heeft hij een opdracht mogen uitvoeren waarin hij al zijn kunnen vertonen kon, in de Vroedschapszaal van het Amsterdamse stadhuis.

Literatuur:

  • Guus van den Hout en Robert Schillemans. Putti en Cherubijntjes. Het religieuze werk van Jacob de Wit (1695-1754) Amsterdam 1995
  • Janrense Boonstra en Guus van den Hout. In de wolken, Jacob de Wit als plafondschilder Amsterdam 2000
  • Walter Liedtke. 'Gerard de Lairesse and Jacob de Wit in situ'. In: The Learned Eye 2005: p. 190-205
  • A. Staring. Jacob de Wit 1695-1754. Amsterdam, 1958

Zie ook deze introductietekst:

Laatste wijziging: januari 2020

[Over deze website]   [Contact opnemen]   [Inloggen]